Auteur: Mirjam

An Strupag

De huizen van Glendale staan verspreid op de heuvels en in het dal. Het kloppende hart van Glendale, een dorpje op het eiland Skye, wordt gevormd door een paar winkeltjes en het plaatselijke restaurant annex tearoom, An Strupag. Tijdens de paar dagen die we in Glendale verblijven eten we hier, want het is het enige restaurant in de wijde omgeving.

Skye

De eerste dag komen we vermoeid aan in het dorp. We hebben een lange wandeling achter de rug naar Neist Point, een intrigerende vuurtoren op het uiterste puntje van Skye. Het is ongeveer vier uur, en An Strupag is op dit tijdstip in gebruik als tearoom. Talloze taarten staan opgesteld op een lange tafel. Ik kies een heerlijk stuk verse cheesecake. Een vriendelijke oudere dame bedient ons. Vanuit de ruimte naast de tearoom klinkt een winkelbel. De dame excuseert zich, ze moet even een klant helpen in de aangrenzende winkel. Ze laat de tearoom-gasten in het volste vertrouwen achter, ervan uitgaand dat ze de kassa net zo vol of leeg zal aantreffen als toen ze wegging.

We herkennen in hem de skateboardende dorpeling die we eerder op de dag door Glendale zagen rollen.

‘s Avonds rond half acht zijn we weer terug. We hebben gedoucht bij ons B&B-adres en trekken hongerig naar An Strupag, dat inmiddels een metamorfose tot restaurant heeft ondergaan. De taarten zijn in een vitrine verdwenen – ze zijn nog wel als toetje verkrijgbaar – en de oudere dame geniet vermoedelijk van een vrije avond.

Het bedienend personeel bestaat nu uit een jongeman met een onweerstaanbare glimlach en een punkachtig, ordinair ogend meisje. Beiden komen niet over alsof ze onderwijs aan de hogere hotelschool hebben genoten.

Skateboarder

De jongen verschijnt na een hele tijd aan ons tafeltje om de bestelling op te nemen. We herkennen in hem ineens de skateboardende dorpeling die we aan het eind van de middag door Glendale zagen rollen. De jongen schrijft niets op, wat ons al enigszins verontrust, want we bestellen extra salade en nog wat afwijkende dingen. Als we informeren naar de wijn, fronst de skateboarder zorgelijk zijn voorhoofd. “Wijn? Eh, een ogenblikje, ik kijk even wat er is.” De jongen verdwijnt naar de winkelruimte ernaast, we horen wat gestommel. Even later komt hij terug met een paar flessen waaruit we kunnen kiezen. De andere flessen brengt hij weer terug naar de winkel, voor het geval dat er nog Glendalers een wijntje komen aanschaffen, want de winkel is nog steeds gewoon open.

Het restaurant zit vol met toeristen. Het meubilair bestaat uit eenvoudige houten tafeltjes en stoelen. Op de tafels liggen gebloemde plastic kleedjes. Als ik uit het raam kijk, zie ik de hoofdstraat van Glendale, met schuin aan de overkant een winkeltje annex postkantoor.

Ze willen weg, maar ja, waar moeten ze heen?

De fles wijn met twee glazen wordt gebracht door het ordinaire meisje. Proeven is er hier niet bij, en ook inschenken mogen we zelf doen. Een flinke tijd later verschijnt de skateboarder aan ons tafeltje. Duizend excuses, maar eh, wat was de bestelling ook alweer? Hij lacht zijn smeltende glimlach. Geduldig herhalen we onze menu-keuzes. Verward verdwijnt de jongen weer naar de keuken. Een tijdje later komt hij terug met het eten. Het ziet er goed uit, het ruikt heerlijk, maar waar is de salade? “O, sorry. Neem me niet kwalijk”, stamelt hij. “Ik denk dat ik die nog vergeten ben.”

Zondagse kleren

We hebben net al ons eten veroverd en zitten lekker te smullen, als de deur opengaat en een keurig gekleed stel van een jaar of dertig in de deuropening verschijnt. De man heeft zijn netste vakantie-colbert aan, en heeft het laatste schone overhemd uit de koffer gehaald. De vrouw is gekleed in een niet-gekreukelde blouse en een nette rok tot op de knie. Ze zijn duidelijk voorbereid op een prettig diner. De skateboarder is echter druk in de weer met een vergeten gerecht, en ook zijn ordinaire collega is niet op nieuwe gasten berekend. Het stel wacht op begroeting en aanwijzing tafeltje. Tevergeefs.
Langzaam tekent zich een paniekerige blik af in hun ogen. Ze staan er verloren bij in hun zondagse kleren. Ze willen weg, maar ja, waar moeten ze heen? Na een hele tijd gaan ze zitten, maar ze worden nog steeds niet opgemerkt. Eindelijk weet de man van het stel de aandacht te trekken van het ordinaire meisje, dat zich zo te zien afvraagt via welke magische weg deze mensen zijn binnengekomen.

Net teruggekomen in Nederland zitten we in een goed restaurant te eten. De ober is erg opmerkzaam en uiterst beleefd. Alle gerechten worden op tijd en in de juiste volgorde geserveerd. Terwijl we een hap nemen van het verantwoorde, maar toch lekkere eten kijken we elkaar aan: “Leuk was het hè, in An Strupag.”

‘Life is but a dream’ op Eigg

Op de kleine ferry ‘de Shearwater’ is het onrustig. De motor van de boot is stilgezet en dat betekent bezienswaardigheden aan bakboord of aan stuurboord. Een man in een rode regenjas richt zijn verrekijker op een rots een stuk verderop. Ik pak m’n kleine verrekijkertje en kijk in dezelfde richting. Een groepje zeehonden ligt lui uitgestrekt te zonnen. Ze kijken verveeld als we langsvaren: is die boot daar nu alweer? Hun vachten glanzen in de zon.

De ferry is op weg van Arisaig in Schotland naar de eilanden Eigg en Rum. De eilanden behoren tot de ‘Small Islands’, een groep van vier kleine eilanden: Eigg, Rum, Canna en Muck. De eilanden horen bij de Hebriden.

Man en ik gaan voor enkele dagen naar Eigg en daarna naar Rum, maar veel mensen op de boot doen een dagtrip: ze varen naar Eigg of Rum, verblijven daar een paar uur en nemen de volgende ferry terug naar Arisaig of Mallaig. Onze medepassagiers zijn voornamelijk Amerikanen en Engelsen, enkele Italianen.

Iemand slaakt een kreet. Dolfijnen!

Er hangt een sfeer van verwachting in de lucht. Een paar passagiers lopen nerveus over het dek heen en weer, de verrekijker in de aanslag. Weer valt de motor stil. Iemand slaakt een kreet. Dolfijnen! Ik vang nog net een glimp op van een zwart glimmend lijf, net boven het wateroppervlak. Een hele school zwemt rond de boot, meestal op enige afstand maar af en toe zwemt er een onder de boot door.

De passagiers zijn niet meer te houden en drommen samen aan de kant van de boot waar de dolfijnen te zien zijn. Af en toe roept iemand: “to the left!” en vervolgens hangt iedereen over de reling aan de linkerkant, waardoor de ferry overhelt naar links. Daar schuift de dolfijn alweer onder de boot door en iedereen rent naar rechts. Bootje helt over naar rechts.

Overstekend van links naar rechts kom ik steeds een man met bril en groene trui tegen die luid lachend het tafereel gadeslaat. Hij lijkt het zo grappig te vinden dat hij meer op de mensen let dan op de dolfijnen.

Varen op deze boot is als een droom. Het zonlicht valt op de pastelkleurige bergen op het vasteland. In de verte ligt Eigg, met de An Sgurr – een rots in de vorm van een grote kies – duidelijk herkenbaar boven alles uit. Half verscholen achter Eigg doemen de bergen van Rum op. De zee golft zachtjes om de boot.

Een paar Amerikaanse kinderen beginnen te zingen. Het klinkt hard en schel over het water.

Row, row, row your boat

gently down the stream

Merry-ye, merry-ye, merry-ye, merry-ye

Life is but a dream…

De boot legt aan in de haven van Eigg. We pakken onze rugzakken en gaan van boord. Uit de kombuis stijgt de geur op van Hollands warm eten. De aardappelen staan op en een pannetje met groente pruttelt ernaast. Het is half één.

Davy, de enige taxichauffeur van het eiland, brengt ons naar ons B&B-adres. Onderweg zwaait hij naar iedereen die hij tegenkomt. “Er wonen zo’n 80 mensen op Eigg en bijna iedereen is familie van elkaar”, vertelt hij.

Ruige tocht

De grote – en enige – attractie van Eigg is de An Sgurr. Deze 423 meter hoge basalten rots moet natuurlijk beklommen worden. Wij doen dat op maandag, een geschikte dag zo blijkt, want we komen onderweg slechts twee andere wandelaars tegen. Op zondag hadden we hele groepen van de Sgurr zien komen, waarschijnlijk een weekend-uitje voor Schotten en Engelsen. Er loopt een duidelijk pad naar boven en binnen twee uur staan we op het ‘hoedje’ van An Sgurr.

Het hoogste punt van Eigg stelt ons niet teleur. Skye is te zien, de bergen op het vasteland en de cuillins van Rum alsof je ze kunt aanraken. Man en ik maken foto’s, eten wat, genieten van het uitzicht, doen een dutje, kortom de dingen die je doorgaans doet op de top van een berg. De dag is nog lang, wat doen we nu? We besluiten vanaf de An Sgurr naar Cleadale te gaan, volgens de beschrijving een route door hei en veen, zonder een pad. Na de bijna geasfalteerde route naar de top van An Sgurr zijn we wel toe aan een wat pittiger wandeling.

Eigg
Onderweg op Eigg

De tocht gaat eerst langs twee idyllisch gelegen meertjes, wat nogal in contrast blijkt te staan met de rest van de wandelroute. We lopen een tijdje langs een rivier, door vrij lage heidestruikjes. Na ongeveer een uur wordt de hei hoger en hoger, we moeten er echt doorheen ploegen.

Hei in Schotland doet in de verste verte niet denken aan de lieflijke heideveldjes in Drenthe. Het is een heel ruig landschap, met ondergrondse riviertjes. Er zitten veel gaten in de hei, waarin je voet af en toe verdwijnt. Maar daar blijft het niet bij.

Voor me glijdt man ineens een stukje naar beneden, in zo’n gat. Hij krabbelt er weer uit en ik wil de hindernis ook nemen, nu gewaarschuwd dat er een gat zit. Je zou zeggen dat dat helpt, maar ik val ook in het gat. Ik hang languit aan één kant, met een stronk hei als houvast. Man trekt me er weer uit, maar de schrik zit er in. Meestal zijn de gaten niet zo diep, maar je zal maar net in zo’n diepe verdwijnen.

De ruigheid die we zochten, begint een beetje uit de hand te lopen. Behalve steeds hogere heidestruiken, komen we nu ook varens, prikkende struiken en boompjes tegen. We proberen de route wat te verleggen, maar het is overal hetzelfde. Terug gaan heeft weinig zin, we zien Cleadale steeds dichterbij komen. Weliswaar moeten we dan nog naar beneden, maar qua afstand stelt het niet veel meer voor.

De ruigheid die we zochten, begint een beetje uit de hand te lopen.

Volgens de route moeten we verderop wat meer langs de fence lopen, langs de rand van het bos. Dit lijkt ons een goed plan, wellicht is het rond een hek wat meer geciviliseerd. Helaas. Waar we ook lopen, overal struiken, boompjes, riviertjes en beekjes. Ik zit onder de schrammen en struin maar door. Ik voel me belachelijk, helemaal omdat de witte huisjes van Cleadale steeds in ons gezichtsveld komen. Survival terwijl je de was in het dorp ziet hangen.

Eindelijk, eindelijk staan we op het plateau vanwaar we moeten afdalen naar Cleadale. Als dat niet kan, moeten we door het bos terug naar Kildonan, waar we verblijven. Om de beurt zien we een pad of iets wat daar op lijkt, maar het blijkt vaak te steil, of na een paar meter over te gaan in akelig geboomte. Uiteindelijk vind ik een egaal, breed pad, bijna te mooi om waar te zijn. Het blijkt helemaal naar beneden door te lopen, waar het dan wel eindigt in varens en een rivier, maar dat maakt ons niets meer uit. We zijn eindelijk weer in de bewoonde wereld.

In Cleadale worden we wat overmoedig. We willen nog even naar de Singing Sands, een strand dat uit kwarts bestaat en onder je voeten knispert als je erop loopt. Het strand blijkt veel verder te zijn dan we dachten, maar het zand knispert wel….

Als we ‘s avonds uitgeput binnenkomen in onze B&B, valt Mary, onze gastvrouw, bijna om van verbazing als ze onze route hoort. Ze weet precies waar we zijn geweest, omdat ze is opgegroeid in een huis in Cleadale waar dat brede pad bij hoorde. “In mijn jeugd was de hei nog laag”, vertelt Mary. “Jullie routebeschrijving moet van een tijd geleden zijn, want de hei is gigantisch gegroeid.” Inmiddels waagt geen wandelaar zich daar meer.

O Edna O’Brien

‘Nee, ze signeert niet,’ zegt de vrouw naast me stellig. ‘Mijn dochter werkt bij de boekhandel die aan dit festival verbonden is en ze zei: als ik íets zeker weet, dan is het dat Edna O’Brien niet signeert.’
Het boek dat in m’n tas brandt – ‘Een meisje van buiten’, haar memoires – zal het prachtige Paushuize dus wel verlaten zonder handtekening van de grote Ierse schrijfster.

Nou ja, voorlopig maar genieten van haar aanwezigheid hier in de Balzaal. Daar zit ze: slank, rossig blond en een mooi, bijna meisjesachtig gezicht. Edna O’Brien is 83 en heeft een aangename stem. Haar vele jaren in Londen zorgen voor een keurig Engels, maar gelukkig schemert haar Ierse accent nog melancholisch door de zinnen.

De vragen die de sympathieke interviewer stelt zijn goed. Het zijn er alleen niet zoveel. Hij wordt al snel gereduceerd tot een aanbiddend behang dat overdreven om haar grapjes lacht. Miss O’Brien is sterk aanwezig en verloochent haar Ierse afkomst niet. Stel een vraag en ze praat – lang en zeer onderhoudend.

We zijn bij de slotbijeenkomst van City2Cities, een jaarlijks literair festival in Utrecht waar steeds twee buitenlandse steden centraal staan. In 2014 zijn dat Boedapest en Dublin. In Paushuize zijn op 13 april talloze schrijvers aanwezig, zoals John Banville, Anne Enright, György Dragomán, en wat dichter bij huis Manon Uphoff, Leon de Winter en Abdelkader Benali.

Maar terug naar de Ierse legende. Bijna onmogelijk om dat waanzinnige leven samen te vatten, maar ik doe een poging. Ze groeit op in een dorpje in Ierland, ze heeft een ongelukkige jeugd. Schrijft haar eerste boek ‘Country Girls’ (1960), waarin ze iets te expliciet over liefde en overspel schrijft naar de zin van het streng katholieke Ierland. Ze wordt verguisd, haar boeken worden door de lokale priester verbrand. Ze ontvlucht Ierland en gaat in Londen wonen. Trouwt met de verkeerde man, die zelf schrijver is en jaloers is op haar succes (‘Je kan schrijven, en dat vergeef ik je nooit’, zegt hij nadat hij haar boek heeft gelezen). Hij terroriseert haar zo, dat ze uiteindelijk met haar twee zonen vlucht. Een moeizame scheiding en strijd om de voogdij – die ze wint – volgt.

In de jaren zestig leidt ze in Londen en af en toe New York een leven van feestjes bij de celebs uit die tijd. De name-dropping in het boek ‘Een meisje van buiten’ begint dan bijna groteske vormen aan te nemen: ‘Dus ik zeg tegen Marilyn Monroe…’ ‘Dus Paul McCartney begint ineens voor me te zingen…’

Dat lied van Paul McCartney haalt ze nog even aan in de Balzaal. Ze wordt van een feestje thuisgebracht door Paul McCartney, die haar kinderen in slaap zingt en ter plekke een liedje voor haar verzint: ‘O Edna O’Brien/ She ain’t lying/ You gotta listen/ To what she gotta say…’

Iemand uit de zaal vraagt haar of ze die extreme reacties op haar eerste boek had verwacht. ‘Nee, ik had geen idee.’ Des te dapperder vindt de vragensteller dat ze haar tweede en volgende boeken schreef. Ze moest wel, zegt ze. En ze geeft de zaal mee: schrijf wat je wilt en moet schrijven, zonder rekening te houden met wie dan ook. ‘Be ruthless’.

Een uur lang hangen we aan haar lippen. Dan is het afgelopen. Als een dweperige fan hunker ik naar een kort moment met deze vrouw, een paar woorden, een handtekening. Ik werp een aarzelende blik op het podium. Ze zit druk in gesprek met iemand. Er staan geen wachtende mensen. De interviewer doet niet mee aan het gesprek. Ik vraag snel: mag ik haar vragen om een boek te signeren? Alsof ik audiëntie vraag bij de majesteit. ‘Over vijf minuten,’ zegt de interviewer. ‘Ze gaat zo signeren in een andere zaal.’

Een tijdje later zit ze daar. Er zijn maar twee mensen voor me. ‘Hello, how are you?’ De sprankelende ogen van een twintigjarige op me gericht. Terwijl ze het boek signeert, bazel ik dat ik het boek zo goed vond. Ik voeg er verzuchtend aan toe: ‘What a life!’ Ze beaamt het vrolijk.

Handtekening van Edna O'Brien

Nog wat later zie ik de moeder van de boekhandelaarster ook met een boek bij Edna staan. Gelukkig heb ik niet naar haar geluisterd, anders was ik zo naar de uitgang gelopen. Zal ik nog om opheldering vragen over dit rare verhaal? Nee, het verhaal is mooi genoeg zo.

Zondag op Harris

Paula, onze landlady in Leverburgh op het eiland Harris, een van de Buiten-Hebriden, had ons al voorbereid op de zondag. “De mensen op Harris zijn anders op zondag”, zei ze. “De hele week zwaaien ze vriendelijk naar je, al zie je ze tien keer per dag. Maar op zondag zwaaien ze ineens niet meer.”
We zien niemand op straat en er hangt geen was aan de lijn. Kinderen mogen niet buiten spelen en de bewoners gaan twee of drie keer naar de kerk. De streng-protestante godsdienst, voornamelijk de calvinistische Free Church, eist ook dat de tv vandaag uitblijft en fietsen is verboden. Harris is al geen uitbundig eiland, maar nu raak ik een beetje gedeprimeerd van de matte stemming die er hangt. Veel eilandbewoners die door de week gasten ontvangen op B&B-basis, hangen een doek over het B&B-uithangbord. Op zondag wordt er hier niet gelogeerd.

Harris
Het ‘maanlandschap’ van Harris

Meertjes tussen de heuvels

Lopend over de stille kustweg bekruipt me een benauwend gevoel. Overal waar ik kijk zie ik grijze rotsen, bekleed met donkergroen mos. Een streng maanlandschap zonder einde, met een helderblauwe hemel erboven.

De kaart van Harris ziet er onwerkelijk uit. Allemaal puzzelstukjes blauw, met af en toe wat bruin ertussendoor. Van tevoren had ik het idee dat je Harris eerder per boot dan per voet zou moeten verkennen, als een soort Schots Venetië. Dat is gelukkig niet zo, maar de kaart komt hier wel tot leven. Talloze meertjes verschijnen tussen de heuvels, met daarin weer rotsachtige, bemoste eilandjes. Bomen zijn hier niet, misschien dat daardoor de hoge elektriciteitsmast naast de weg extra opvalt. Als om te bewijzen dat de eilandbewoners toch echt wel communiceren met de rest van de wereld, staat een rode telefooncel demonstratief in de tuin van een van de bewoners. De sterke geur van turf hangt overal. We lopen als de enige twee mensen op de wereld het dorp uit. Daar gaat de leegte weer verder, de stilte suist in m’n oren.

Na onze wandeling zouden we best even een pub in willen. Helaas, pubs op Harris zijn er nauwelijks, en de pubs die er zijn mogen op zondag natuurlijk niet open. De talloze lege drankflessen die we in de berm zien liggen, zullen dan ook wel hun reden hebben.

Bus stopt voor de deur

Eerder in de week kwamen we op een ander Harris aan. De plaats waar de ferry aanlegt, Tarbert, bestaat uit een paar straten. De weinige winkels in Tarbert zijn niet erg rijk gesorteerd. De groente ligt er verlept bij, en het fruit durven we bijna niet te kopen omdat het rottingsproces al aardig heeft ingezet. In de tearoom is gelukkig wel het rijke Engelse taartleven overgewaaid. Ik neem een enorm stuk carrot cake bij een grote beker koffie, ongeveer de enige luxe die ik tijdens mijn verblijf op Harris zal hebben. Op het busstation van Tarbert staat een handjevol toeristen. Niemand blijkt verder naar Scadabay te moeten, onze plaats van bestemming.

De buschauffeur is erg vriendelijk. Behalve in Tarbert zijn er bijna geen haltes op dit eiland, maar de chauffeur stopt voor de deur van het huis waar je moet zijn. Ik luister naar de Keltische klanken van de mannen achter mij: “ggglmbhff… nineteenthirty… gglmbhffff..”. De jaartallen worden kennelijk in het Engels uitgesproken, maar de rest is aangenaam onverstaanbaar. Op dit eiland wordt nog dezelfde taal gesproken als eeuwen geleden. De mannen in de bus hadden nauwelijks opgekeken toen wij binnenkwamen. Zij en wij zijn de enige passagiers. Wij: toeristen op bergschoenen met grote rugzakken, de regenjassen bovenop. Zij: mannen met stugge tweedjassen en weinig tanden in hun mond, hun gezichten vol rimpels.

De bus stopt ergens langs de weg. Een jongen van een jaar of twintig en twee meisjes van iets jongere leeftijd stappen in. In tegenstelling tot de mannen, lijkt de jongen het leuk te vinden vreemdelingen in de bus aan te treffen. Hij komt uit Kyles Stockinish, vertelt hij. “Verveel je je nooit hier, vooral in de winter?” wil ik weten. “O nee, nooit. We gaan vaak vissen, vanavond ook weer. Doe ik heel graag.” “Wat vangen jullie dan?” “Vanavond gaan we op mosselen uit, daar kan ik aardig geld mee verdienen. De mosselen worden naar Europa geëxporteerd, vooral naar Frankrijk.” Hij vertelt dat veel jongeren naar het vasteland trekken, maar hij voelt daar weinig voor. “De grootste stad die ik kende, was lange tijd Tarbert. Toen ik eens in Londen kwam werd ik vreselijk bang van alle mensen en het verkeer. Nee, ik zou nergens anders willen wonen.”

Enkele dagen later komen we toevallig in Kyles Stockinish terecht. Het gehucht bestaat uit een lange, rechte weg. De huizen kijken vrijwel zonder uitzondering uit op een langgerekte baai, een loch waar de otters in ronddartelen. Lopend door het doodstille Kyles Stockinish met de zonbeschenen baai aan m’n rechterhand, begrijp ik die jongen ineens. Als ik hier was geboren zou ik er ook nooit meer weggaan.

Gelach in de keuken

De centrale plek in het huis van de familie MacLeod, waar we enkele dagen verblijven, is de keuken. Wanneer we ook in het huis zijn, altijd zit er wel een groepje mensen in het Engels of in het Gaelic te kletsen, meestal op luide toon en met veel gelach. Als meneer MacLeod (ik schat hem een jaar of zeventig) niet in de keuken zit te praten, is hij vaak te vinden in de schuur. Daar maakt hij de echte Harris Tweed. De Harris Tweed industrie zorgt voor zo’n 750 banen op Harris en Lewis. Bijna iedereen weeft de wol voor de tweed in de eigen schuur. De tweed krijgt een keurmerk en wordt afgezet op het vasteland.

Bij het ontbijt ontmoeten we de familie Morrison, een Amerikaans echtpaar met dochtertje Mackenzie. Mevrouw MacLeod was hoogst verbaasd geweest toen ze de voornaam van dochter Morrison vernam. “Heet ze MacKenzie? Maar dat is een achternaam!” Terwijl we smullen van de bacon and eggs, vertelt meneer Morrison dat hij op zoek is naar zijn roots in Schotland, een populair tijdverdrijf onder Amerikanen. Ze bieden ons een lift aan naar Luskentyre aan de westkust.

In het witte zand staan alleen ónze voetafdrukken.

Nu mijn ogen zijn gewend aan de eindeloze ruimte met grijze rotsen, voelt het als een schok om bij de westkust aan te komen. Het strand van Luskentyre is wit! Het doet denken aan tropische oorden met wuivende palmbomen. Het water heeft allerlei kleuren groen en blauw. Op de achtergrond staan blauwgrijze heuvels als decorstukken opgesteld. De familie Morrison poseert op het strand, daarna nemen zij een foto van ons.

We nemen afscheid van de familie en lopen langs de Atlantische Oceaan. Het voelt alsof we in korte tijd in een heel ander land terecht zijn gekomen. In het witte zand staan alleen ónze voetafdrukken.

Aan deze kant van Harris zien we ook de machair, een van de wonderlijkste natuurverschijnselen op Harris. Het is een zandig en winderig gebied met talloze wilde bloemen en grassen. De machair kon onstaan doordat het kalkrijke zand van de stranden tot vier kilometer landinwaarts werd geblazen, waar het in een moeras terechtkwam. Het is nu een erg vruchtbaar gebied. De boeren op Harris, de crofters, maken dankbaar gebruik van deze vruchtbare gronden. ‘Onze’ machair bestaat uit gele en witte bloemen. De witte bloemetjes markeren precies het pad. We lopen langs verlaten strandjes, een verdwaald barbecueënd gezinnetje daargelaten. Echt warm is het niet, maar warm genoeg om ons op een windstil plekje, verscholen achter de ruïne van een kerkje, neer te vleien op de machair.

Iedereen die op het eiland is kan er pas morgen weer af.

Een vriendin van Paula brengt ons met de auto naar het Harris Hotel in Tarbert, want bussen rijden er niet op zondag. We mogen blij zijn dat we niet zonder benzine komen te staan, want ook de benzinestations zijn gesloten vandaag. Onderweg vertelt ze dat ze uit Manchester komt. “Veel mensen uit Engelse steden die de drukte zat zijn, komen op Harris of op een van de andere Buiten-Hebriden wonen”, vertelt ze. “Ik ben zelf gelovig, maar ik heb grote problemen met de manier waarop de bewoners de zondag beleven. Ze veroordelen mij als ik op zondag met m’n dochtertje naar het strand ga. De kinderen hier mogen niet eens in de tuin spelen! Dat gaat me veel te ver.” Ik ga de bijnaam Wee Frees voor de leden van de Free Church steeds meer begrijpen.

Warm gevoel in het hotel

Het is geen wonder dat het Harris Hotel bijna uit zijn voegen barst van de mensen. Met alle doeken over de B&B-bordjes, de gesloten pubs en de beklemmende stilte op straat, is dit hotel het enige toevluchtsoord. Iedereen die op het eiland is kan er pas morgen weer af, want de ferry naar Skye vaart niet op zondag. Hier binnen heerst de sfeer van een grootscheepse reünie. We zien een Engels stel terug dat fietst van Zuid naar Noord over de Buiten-Hebriden, van Barra naar Lewis. Ook andere toeristen zien we groetend door de bar lopen.

We gaan zitten in de enigszins louche bar, waar allerlei stelletjes – locals zo te zien – in donkere hoekjes zitten. Als we een tweede bier willen bestellen, blijkt er toch ook hier een orthodox-protestantse regel te zijn ingevoerd. Twee drankjes per persoon, en dan is het afgelopen. We denken onze fles wijn bij het eten te kunnen vergeten, maar het blijkt dat deze barbaarse regel alleen voor mensen geldt die uitsluitend de bar bezoeken. Ga je daarna naar het restaurant, dan mag je daar drinken zoveel je wilt.

Het restaurant, waar we vrij snel belanden doordat we toch geen drankjes meer mogen, bestaat uit een grote, helverlichte zaal. Terwijl de TL-buizen boven onze hoofden snorren en het matige eten wordt geserveerd, nippen we intens tevreden van de rode wijn. Bijna jammer dat het morgen maandag is.

© 2024 Mirjam schrijft

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑